History Files
 

DEU ENG FRA NDL

Please help the History Files

Contributed: £175

Target: £400

2023
Totals slider
2023

The History Files still needs your help. As a non-profit site, it is only able to support such a vast and ever-growing collection of information with your help, and this year your help is needed more than ever. Please make a donation so that we can continue to provide highly detailed historical research on a fully secure site. Your help really is appreciated.

 

 

Kemmelberg

Eerste Boeren Deel 3: Neolithische Vondsten

door J L Putman & M Soenen

In situ sporen en vondsten

De in situ sporen en vondsten zijn beperkt tot een vrij complexe neolithische lagenstratigrafie van plaatselijk 1 meter dikte en een palissadespoor van een dertigtal meter lang.

Fig 16: Samengesteld zuid-noord profiel.
Foto © A Van Doorselaer, RAMS

Fig 16: Samengesteld zuid-noord profiel met centraal de standgreppel (origineel beeld van 1973 bewerkt door W Willems).

Bovenstaand samengesteld zuid-noord-profiel bevat elementen van de neolithische bewoningssporen:

  • De verschillende elementen rusten op een zand-ondergrond (2) met verstoorde bovenlaag (1)
  • Op die ondergrond ligt (soms) een oud woonoppervlak (6) met artefacten en organische resten, waaronder hazelnootresten.
  • Bovenop die laag ligt een egaliserende aarde-opwerping (7) met artefacten en al dan niet verbrande takken en twijgjes.
  • Vervolgens zijn er bewoningslagen (3) met allerlei organische resten, soms met brandsporen (5) rustend op geel lemig zand (4b).
  • Midden in deze bewoningslaag bevindt zich een standgreppel, die wellicht een palenrij (palissade) bevatte.
  • (4a) en (4b) vormen een egalisatielaag die in de standgreppel aansluit met verplaatst zand afkomstig uit laag (2)
  • In lagen (2) en (3) zijn hier en daar ijzerzandsteenbrokken aanwezig.
  • In het noordelijke verloop van de doorsnede herhaalt zich een gelijkaardig scenario: afdekking met een egalisatielaag, zelf doorsneden met een horizontale vulling waarin ook brandsporen aanwezig waren

Slechts in de top van deze laag vindt men ijzertijdscherven en steenconcentratie, vermoedelijk van de erboven opgeworpen walconstructie uit de ijzertijd.

Het geheel wijst op een opeenvolging van bewoningsfasen, telkens gescheiden door een egaliserende laag. De standgreppel voor de palenrij kan een defensief karakter gehad hebben, al is dit maar één van de mogelijke interpretaties gebaseerd op vaststellingen op andere vindplaatsen.

Onderstaande foto geeft een beeld van het grondoppervlak met brandsporen en takken. Tussen de verbrande takken en twijgen van berken of elzen vond men ook hazelnootfragmenten.

Fig 17: Grondvlak met op de voorgrond een zandstenen maalsteen
Foto © A Van Doorselaer, RAMS

Fig 17: Grondvlak met op de voorgrond een zandstenen maalsteen.

Wegens de zuurtegraad van de grond, zijn stuifmeelkorrels niet bewaard gebleven en zijn beenderfragmenten zeer schaars. Ze behoren tot geit, schaap, varken, rund (gevonden tand) en één vogel. In de omgeving van de maalsteen lagen ook enkele graankorrels van twee tarwesoorten.

De materiaalvondsten bestaan voornamelijk uit talrijke silexartefacten en potscherven.

De opgravingsoppervlakte van het materiaal in situ bleef tot op heden heel klein in verhouding tot de veronderstelde omvang van deze neolithische hoogtenederzetting. Ondankbare terreinomstandigheden - met uit het verleden overgeërfde diepgestoorde gronden - zijn een obstakel voor het blootleggen van grotere oppervlakken, die een inzicht kunnen brengen in de aspecten van de nederzettingsstructuren.

Uit ligging en verhouding van de standgreppel en enkele sporen van paalgaten en vlekken (van een haard?), kunnen tot dusver geen zinnige afleidingen naar voor gebracht worden. Op die manier is het begrip van de organisatie van de nederzetting heel fragmentair, in vergelijking met andere - in omvang gelijkwaardige - sites van het midden-neolithicum.

De bewoning is volgens de in situ gegevens terug te brengen tot twee - mogelijk drie - fasen. Alhoewel de initiële permanente bezetting en vestiging op de Kemmelberg kan gedateerd worden op ca. 4 000 v.C., blijft de totale bewoningsduur onbekend.

Zie ook: Foto Focus: Lithische vondsten in situ.

Vaatwerkelementen

Het aardewerk vertoont nogal wat gelijkenissen met vondsten uit Spiere aan de Schelde, op veertig kilometer in vogelvlucht oostwaarts van de Kemmelberg.

Fig 18: Aardewerk van Spiere, typerend voor de Groep van Spiere
Foto © B Vanmontfort, KU Leuven

Fig 18: Aardewerk van Spiere, typerend voor de Groep van Spiere.

Hiertoe behoren grote voorraadpotten of 'tulpvormige' potten met openstaande hals, vaak met afgeronde bodems. Typerend zijn de grepen of ophangingssystemen (oren), al dan niet horizontaal of verticaal geperforeerd.

Het gebruik van verhitte en gebroken vuursteen als belangrijkste magering van de kleipasta is kenmerkend voor de productie van aarden vaatwerk uit de Groep van Spiere.

Duidelijk herkenbaar laat- of finaal-neolithisch vaatwerk is op de Kemmelberg tot hiertoe niet aangetroffen.

In Haringe - op ca. twintig kilometer ten noordwesten van de Kemmelberg - werd tijdens een prospectie een scherf uit het finaal-neolithicum of de vroege bronstijd gerecupereerd.

Fig 19: Buitenwand van potscherf met vijf horizontale rijen indrukken, Haringe in België
Foto © Jean Luc Putman

Fig 19: Buitenwand van potscherf met vijf horizontale rijen indrukken, Haringe in België.

Zie ook: Foto Focus: Vaatwerk in situ.

Lithisch materiaal uit prospectie door fieldwalking

Tussen de honderden neolithische artefacten uit het prospectiemateriaal, kunnen enkele grote groepen werktuigen onderscheiden worden zoals de vele schrabbers, messen en klingen, en de minder talrijke slagbijltjes en schaarse boren, pijlpunten, gepolijste bijlen enz.

Fig 20: Zwarte silexafslagen, Kemmelbergtop
Foto © CO7, DEPOTYZE, Ypres

Fig 20: Zwarte silexafslagen, Kemmelbergtop.

Gepolijste bijlen zijn kenmerkende werktuigen van de eerste landbouwers. De prospecties op de Kemmelberg leverden vooral een relatief gering aantal fragmenten van gepolijste bijlen uit vuursteen, vaak herwerkt tot een nieuw werktuig.

Halverwege de vorige eeuw werd door Gerard Duflou een fraaie gepolijste bijl bovengehaald tijdens graafwerken aan een bergweg.

Naast gepolijste bijlen zijn slagbijltjes vaak typische werktuigen van de cultuurgroep die op de Kemmelberg woonde.

Hun gebruik als schoffel of dissel werd hier en daar aangetoond. De lokaal geproduceerde slagbijltjes zijn een kenmerk voor sites uit het zuidelijke deel van het Scheldebekken. Deze onderscheiden zich van sites uit het Rijnland waar weinig of geen slagbijltjes voorkomen.

Pijlpunten vormen een kleine groep artefacten die dikwijls bladvormig of driehoekig zijn. Jacht was een marginaal verschijnsel geworden. In een aantal sites vindt men ook pijlpunten die wel degelijk als (dodelijk) wapen gediend hebben en bijvoorbeeld in menselijke oogkassen of wervels werden teruggevonden.

Een aantal pijlen waren wellicht voorzien van een pijlsnede, een silexartefact met dwarse snede en zijkanten met steile retouche.

Enkele gesteelde en gevleugelde pijlpunten stammen uit het finaal-neolithicum en zijn dus zeker van jongere datum dan de overige pijlpunten.

Van de prospectievondsten werden twee klingen in detail mesoscopisch en macroscopisch bestudeerd. Beide klingen vertonen veel overeenkomsten wat betreft grondstof, vermoedelijke bewerkingstechniek, model, retouche en gebruikssporen. De twee grijze klingen blijken afkomstig te zijn van de silexmijnsite van Spiennes (Henegouwen in België), op zo'n negentig kilometer in vogelvlucht van de Kemmelberg.

Andere klingen werden gebruikt als mes of als sikkel om gras of graan mee af te snijden.

Zie ook: Foto Focus: Prospectievondsten door fieldwalking.

Silexgrondstoffen

Summiere observatie van een monster silexprospectievondsten toont aan dat de Kemmelbergboeren over een grote verscheidenheid aan silexgrondstoffen beschikten.

Deze waren onder meer afkomstig van de krijtgebieden van het Bekken van Mons (Spiennes) en het Bekken van Parijs. Ook is nogal wat silex zuidwaarts van de Kemmelberg te vinden, op enkele tientallen kilometer afstand in de streek van Lille en op het plateau van Artois.

Ook lokale silexkeien werden gebruikt. Deze waren veelal inferieur van kwaliteit en herkenbaar aan de okerkleur van cortex en silexkern. Ze komen los of gefixeerd voor in de Diestiaanzanden en ijzerzandsteen op de heuveltop. Ze werden in alle perioden van de steentijd aangewend op de Kemmelberg, en mogelijk ook nog tijdens de daaropvolgende metaaltijden.

Fig 21: Kernstukken van lokale silexkeien, Kemmelberg
Foto © CO7, DEPOTYZE, Ypres

Fig 21: Kernstukken van lokale silexkeien, Kemmelberg.

Op basis van het weinig afgesleten uitzicht van de cortex, blijkt dat sommige silexsoorten van mijnontginning afkomstig zijn. Onder meer bijlen, sikkelelementen en klingen op de Kemmelberg kunnen afkomstig zijn van de silexmijnen van Spiennes.

Deze neolithische mijnen vormden een uitgestrekt silexwinnings- en kapcentrum van ongeveer honderd hectare dat gedurende twee millennia geëxploiteerd werd.

Sedert het jaar 2000 zijn de silexmijnen van Spiennes UNESCO werelderfgoed.

Op de site is er een interpretatiecentrum 'SILEX'S' en een doorlopend archeologisch onderzoeksprogramma. SILEX'S is gelegen in het mijnengebied van 'Petit-Spiennes', een gebied van veertien hectare met honderden geïdentificeerde mijnschachten die tot zestien meter diep zijn.

Fig 22: SILEX'S gebouw Spiennes (België)
Foto © Ville de Mons & Serge Brison

Fig 22: SILEX'S gebouw Spiennes (België).

Fig 23: In het krijt uitgehakte galerij
Foto © Jean-Pol Grandmont, CC BY-SA 3.0

Fig 23: In het krijt uitgehakte galerij met mijngangen en donkere silexbanken, Spiennes.

De mijnwerkers van Spiennes vervaardigden diverse soorten werktuigen voor de lokale boeren. Daarnaast waren ze gespecialiseerd in de productie van halffabricaten zoals bijlen en klingen. De export ervan tot de Kemmelberg (negentig kilometer ver), en zelfs nog verder tot 160 kilometer, getuigt van de toenemende behoefte aan gespecialiseerde werktuigen in de groeiende neolithische landbouwgemeenschappen.

Fig 24: Ongepolijste bijl, Spiennes
Foto © M Woodbury, SPW

Fig 24: Ongepolijste bijl, voorbeeld van een halffabricaat, Spiennes.

Conclusie

Rond het begin van het vierde millennium v.C., werd de Kemmelberg voor het eerst bewoond door een boerengemeenschap.

Uit observaties in situ zijn verschillende fasen van bewoning te onderscheiden. Koolstof-14 dateringen geven een spreiding over enkele eeuwen aan, misschien tot rond 3 800 v.C.

De functies van de midden-neolithische aanwezigheid zijn momenteel niet goed gekend, misschien was de top van de heuvel voorzien van palissaden.

Duidelijker is de aanwezigheid - in grote verscheidenheid - van buiten-regionale grondstoffen afkomstig uit relatief verafgelegen streken. Hierin speelden ook afgelegen silexmijncentra in krijtstreken een rol.

Uit dit bilan komt het beeld naar voor van de Kemmelberg als een site van gewicht, met een stevige inbedding in het uitwisselingsnetwerk van belangrijke sites in de wijde omgeving tijdens het midden-neolithicum. In contrast met deze periode blijft de kennis van laat- en finaal-neolithicum op de Kemmelberg tot hiertoe zeer gebrekkig.

 

 

Tekst copyright © Archeo Kemmelberg. Een origineel kenmerk voor de History Files: Kemmelberg.